menu sluiten
zoek terug
terug

Interview – Praten over Richard Sennett met Chris van Langen

foto: Alenka Milward

‘Every act of writing is incomplete and should be incomplete… Nothing is ever settled in life’– Richard Sennett[1]


Praten over Richard Sennett met Chris van Langen

Door Catja Edens 


Sinds het eerste boek dat hij van hem las, is Chris van Langen, directeur van de Rotterdamse Academie van Bouwkunst, geboeid door het werk van Richard Sennett. In de loop der jaren las hij de meeste van zijn boeken: over arbeid, over de stad en ook zijn roman Palais-Royal die zich afspeelt in het Parijs van de negentiende eeuw. Enkele dagen voordat Richard Sennett op uitnodiging van de Rotterdamse Academie van Bouwkunst een lezing komt geven, spreken we af voor een gesprek over Sennett en zijn werk. Tijdens het interview gaat de telefoon. Het is Sennett zelf. Hij is geveld door de griep en kan onmogelijk afreizen naar Nederland. De lezing moet worden afgezegd. De Winterworkshop Designing the Open Neighbourhood, onderdeel van het onderzoeks- en ontwerpprogramma Bouwen aan de Buurt, zal nu dus zonder Sennett van start moeten en een ontmoeting tussen Chris Van Langen en Richard Sennett zal wat langer op zich laten wachten. ‘Nothing is ever settled in life’

Wat was het eerste boek van Richard Sennett dat jij las?

The Conscience of the Eye. Dat was in 1994 en ik kende Richard Sennett toen alleen nog van naam. Tijdens mijn studie architectuurgeschiedenis en –theorie aan de TU Eindhoven, werd af en toe aan zijn werk gerefereerd. Zelf was ik in die tijd vooral een bewonderaar van Walter Benjamin, maar ook van Wittgenstein en Hannah Arendt. Verder lazen we de Franse filosofen die toen in de mode waren, zoals Derrida, Deleuze en Foucault. Veel filosofie, dus, waarmee we een nogal theoretische en afstandelijke benadering van de architectuur kozen.

Toch was het ook juist de praktijk van de architectuur die me toen al sterk aantrok. Ik voelde een maatschappelijke verantwoordelijkheid en wilde me inzetten voor anderen. Daarom ben ik na mijn studie ook begonnen bij de Dienst Volkshuisvesting en Stedenbouw (dS+V) van de Gemeente Rotterdam. Daar kwam ik in aanraking met de realiteit van het stad maken en bleek het vaak over heel andere dingen te gaan dan in de boeken en manifesten die ik in Eindhoven had bestudeerd. Het was een collega bij dS+V die me aanraadde The Conscience of the Eye te lezen dat enkele jaren daarvoor was verschenen. Ik herinner me nog goed wat een sensatie dat was. Het boek was toegankelijk, meeslepend, intelligent en tegelijkertijd heel toepasbaar.

Het lijkt of jouw houding wel wat overeenkomsten heeft met die van Sennett: een liefde voor filosofie en geschiedenis gekoppeld aan een concrete maatschappelijke bewogenheid.

Die maatschappelijke bewogenheid zit hem bij Sennett vooral in het voortdurende verlangen om met ‘de ander’ in gesprek te treden, in de noodzaak daartoe. Dat vind je overal in zijn werk terug. Mogelijk ligt de kiem daarvoor in zijn jeugd die hij doorbracht in de roemruchte wijk Cabrini Green, in Chicago. In zijn boek Respect schreef hij over het lot van de vaak kansarme bewoners van deze wijk. Die hadden nauwelijks meer zeggenschap over hun eigen leven, werden niet voor vol aangezien, niet als volwaardige gesprekspartner beschouwd. Sennetts’ standpunt is dat je in de stad niemand kan en mag uitsluiten. Daarover gaat het bij hem altijd. Ook in zijn nieuwste boek Building and Dwelling dat binnenkort zal verschijnen.

Dus Sennett is enerzijds praktisch en humaan en anderzijds filosofisch en intellectueel, en dat maakt hem zo interessant. De eerste keer dat ik daarmee in aanraking kwam, belandde ik in een prettige toestand van shock. Ik herinner me nog goed hoe ik me voelde bij het lezen van The Conscience of the Eye.

Sennett heeft een heel toegankelijke schrijfstijl. Hoe belangrijk is de taal die hij als instrument kiest?

Het lukt Sennett telkens weer om zijn lezer heel toegankelijk en direct deelgenoot te maken van zijn manier van kijken. Zo helpt hij ons om de werkelijkheid anders te bezien. De manier waarop hij schrijft en de taal die hij inzet, maakt dat je als lezer wordt meegevoerd. Zijn betoog – hoe complex soms ook – wordt daarmee invoelbaar en begrijpelijk. Zo slaagt Sennett erin om de kloof tussen de vakmatige wereld en maatschappelijke vraagstukken te overbruggen. Dat past bij dat verlangen om altijd in dialoog te gaan – ook met zijn lezerspubliek.

Op 15 juni 2017 was Richard Sennett nog in Het Nieuwe Instituut ter gelegenheid van Night of Philosophy, georganiseerd door studentenvereniging ARGUS. Daar hield hij een prachtige lezing. Maar het was vooral in gesprek met de andere gasten en de mensen in de zaal, dat hij echt helemaal tot zijn recht kwam. Op die momenten begon hij echt te gloeien en te stralen. In de voorbereiding van zijn bezoek aan de Academie in het kader van ons programma ‘Bouwen aan de Buurt’ en de daaronder vallende winterworkshop, stuurde hij ook weer aan op dialoog. Hij wilde erg graag in gesprek en meldde: ‘I’d like you to figure out some way in which the evening has commentators or interlocuters. I already know what I think.’

Het belang van elkaar te kennen, spreekt eigenlijk uit al het werk van Sennett. Zo reageert The Conscience of the Eye op de toenemende segregatie in de samenleving van de jaren negentig, die ook in Nederland voelbaar was. Mensen trokken zich steeds meer terug in de eigen woning en de eigen levenssfeer, wilden elkaar niet meer kennen. Men was bang voor de grote stad met alle reële en irreële gevaren die daarbij hoorden.

Ook Together uit 2012 gaat over de verdeelde samenleving. Sennett ziet een maatschappij met mensen van verschillende culturen, religies en inkomens die zich steeds verder terugtrekken in hun eigen kring.  De politiek lijkt deze ‘stammensamenleving’ alleen maar verder aan te moedigen en geleidelijk raken we de vaardigheid om samen te werken en te leven steeds verder kwijt. Sennett schetst in zijn boek de ontwikkeling van samenwerking door de eeuwen heen en haalt daarbij voorbeelden aan uit slavengemeenschappen, socialistische groepen en Wall Street. Meer dan in discussie en debat ligt het fundament in goed luisteren, betoogt hij, iets wat we weer moeten leren.

Top 3 ‘must reads’ van Sennett volgens Chris van Langen

In hoeverre zijn de boeken van Sennett eigenlijk verbonden met de tijd waarin hij ze heeft geschreven?

Sennett houdt met zijn werk zeker zijn vinger aan de pols van de tijd. Tegelijkertijd koppelt hij zijn inzichten ook altijd aan wat er voorafging, aan de geschiedenis en de lessen die we daaruit kunnen trekken. Dat maakt dat zijn werk relevant blijft. Boeken als Flesh and Stone (1994), maar ook The Fall of Public Man (1977), hebben tot op de dag van vandaag nog niets van hun betekenis verloren.

The Fall of Public Man gaat over de manier waarop wij ons gedragen in het publieke domein. Het reageert op het individualisme, de zelfexpressie en ook de obsessie met het zelf die in die periode steeds belangrijker werden. Sennett beschrijft in zijn boek hoe beschaafde omgangsvormen en een zekere distantie bij interacties in het publieke domein kunnen werken.Voor zijn betoog put Sennett uit de ontwikkelingsgeschiedenis van de Westerse metropool in de achttiende en negentiende eeuw. Hij houdt een pleidooi voor een ‘publiek masker’ dat we kunnen opzetten zodra we het publieke domein betreden en in contact treden met ‘de ander’. Juist als we ons sterk individualistisch uiten in de publieke ruimte, betoogt hij, ontstaat er een uitvergroting van onderlinge verschillen die bijdraagt aan segregatie en vijanddenken. Als we ons beheersen en ons niet helemaal blootgeven uit respect voor de ander, ontstaat er ruimte, een common ground, waar iedereen zich thuis kan voelen.

In Flesh and Stone schetst Sennett een alternatieve geschiedenis van de stad via de lichamelijke ervaringen. Voor mij was dat een volstrekt nieuwe manier om naar de stad te kijken. Het gaat over de manier waarop we door publieke ruimtes bewegen, wat we zien en ruiken, welke kleding we dragen en onze gewoontes rond hygiëne en seksualiteit. Vanuit dit oogpunt schetst Sennett het openbare leven in het oude Athene en Rome, in de grote steden van de Renaissance, het Parijs van de zeventiende en de negentiende eeuw en het twintigste eeuwse Greenwich Village.

Daar gebruikt hij dus het lichaam als lens om door te kijken?

Ja, zo kan je dat wel zeggen. Het gaat over de manier waarop stad en mens elkaar in lichamelijke zin raken en hoe ze elkaar beïnvloeden. Daarbij gaat het ook over pijn en ongemak. Juist als er wrijving is en de dingen niet goed gaan, wordt je je bewust van ‘het andere’ en ‘de ander’, laat Sennett zien. Dan is er aanleiding om na te denken over de verhouding waarin je staat tot de ander die misschien het ongemak wel met je deelt. Of wordt je uitgedaagd om je te verhouden tot de stedelijke ruimte waarin je je bevindt.

De grote kwaliteit van Sennett is de vanzelfsprekendheid waarmee hij je op een ander manier kan laten kijken naar de stad. In Flesh en Stone refereert hij bovendien aan de medische revolutie van de negentiende eeuw toen men bijvoorbeeld het lymfesysteem ontdekte en steeds meer kennis kreeg over de bloedsomloop. Deze nieuwe kennis opende de weg naar een meer antropomorfe benadering van de stad, zodat we de stad meer konden gaan zien als organisme met weefsels, organen en een bloedsomloop – als metabolisme, zouden we nu zeggen.

Wie meer van Sennett leest, ziet dat hij telkens weer voortbouwt op wat hij eerder geschreven heeft. De inzichten uit eerdere boeken gaan mee en vormen de basis voor het volgende. Dat geldt ook voor zijn nieuwe boek Building and Dwelling. Daarin zien we inzichten uit veel van zijn eerdere werk weer terugkomen. Bovendien zien we het mellow activism van Sennett sterker worden. Hij wil niet alleen reflecteren, hij wil ook echt wat doen. Je ziet dat Sennett zich gaandeweg ook is gaan profileren als stedenbouwkundig adviseur, als ‘urbanist’ in de concrete praktijk van het ontwerpen en bouwen aan de stad.

Denken en doen dus…

Ja, dat is karakteristiek voor Sennett. Daarmee zet hij zich ook af tegen de denkbeelden van de filosofe Hannah Arendt, die het contemplatieve leven als een hoger goed beschouwt dan het makende leven en – nog lager– het werkende leven, het bestaan van de loonslaaf, zogezegd. Voor Sennett ligt dit anders: hij is juist overtuigd van de betekenis van de combinatie van denken en maken.

Daarvan getuigt ook zijn boek The Craftsman uit 2009 waarin hij het proces van het maken analyseert en de intelligentie van de ambachtsman agendeert, die zijn vaardigheden ontwikkelt door zijn handelingen te herhalen en te verfijnen, door te oefenen. Een rijkdom aan historische voorbeelden ondersteunt zijn betoog: variërend van de metselaar tot de edelsmid, van de muzikant tot de ontwerper. Het boek draait om het inherente verlangen van mensen om iets goed te kunnen en er steeds beter in te worden door het vaak te doen. Het is een fenomeen dat niet alleen speelt bij handwerkslieden maar bijvoorbeeld ook bij dokters, schrijvers en ouders.

Sennett beschouwt The Craftsman samen met Together (2012) en het binnenkort te verschijnen Building and Dwelling als een serie over de makende mens: het Homo Faber project. Het is duidelijk dat met het klimmen der jaren de urgentie toeneemt. Sennett presenteert zichzelf daarmee ook in toenemende mate als maker. Zijn laatste boek bevat ook recepten voor de ontwerper.

 Foto: Frank Hanswijk, Hilledijk Rotterdam

Hoe weet je dat eigenlijk? Dit nieuwe boek moet toch nog uitkomen?

Vooruitlopend op zijn nieuwe boek schreef Sennett het essay The Open City, waarin al een deel van de ideeën voor Building en Dwelling aan de orde komt. Dit was aanleiding om contact te zoeken en hem uit te nodigen een lezing te komen geven in het kader van ons programma ‘Bouwen aan de Buurt’ en de winterworkshop die daar onderdeel van uit maakt. Hij was meteen enthousiast en stuurde me ook het manuscript van zijn nieuwe boek. Dat heb ik dus alvast kunnen lezen.

Waarom is dit boek van Sennett voor ontwerpers interessant?

Sennett biedt ons daarin een receptuur voor de stad aan de hand van vijf ontwerpprincipes: synchronous, punctuated, porous, incomplete en multiple. Synchronous gaat over de gelijktijdigheid van activiteiten in de stad. Punctuated gaat over de ‘interpunctie’ van de stad, met bijvoorbeeld kruispunten als ‘punt-komma’s’ waar mensen even halte houden en de gelegenheid tot contact zich voordoet, of ‘aanhalingstekens’ als plekken met bijzondere eigenschappen waar mensen van verschillende achtergronden elkaar kunnen ontmoeten. In het begrip porous zien we het lichaam als analogie weer terug. Het gaat over de grens tussen verschillende domeinen. Die moet enige weerstand bieden terwijl je er wel doorheen moet kunnen. Incomplete gaat over architectuur die ruimte biedt om haar af te maken, zoals de incremental housing van Alejandro Aravena of het drager-inbouwprincipe dat we nog kennen van Habraken. Het principe multiple gaat over de stad die nooit af is, waarvoor geen eindbeeld bestaat en waaraan in een iteratief proces wordt doorgewerkt.

Deze principes nemen we mee als uitgangspunten voor de winterworkshop. Ook gaan we daar veldwerk doen en zoeken we de dialoog waarvan Sennett telkens het belang bevestigt. Het gaat er niet om dat ontwerpers binnenkomen, over de hoofden van de mensen waar het om gaat, plannen verzinnen en dan weer vertrekken. Het is belangrijk dat onze studenten action research doen, dat ze hard kijken, dat ze open staan en voor de buurt een ontwerp maken dat op zijn beurt ook weer open staat.

In zijn essay The Open City zegt Sennett het zo: ‘The closed city is full of boundaries and walls; the open city possesses more borders and membranes. The closed city can be designed and operated top-down; it is a city which belongs to the masters. The open city is a bottom up place; it belongs to the people. These contrasts of course are not absolutes of black-and-white; real life is painted in greys. Yet to design the modern city well, I believe we have to challenge unthinking assumptions now made about urban life, assumptions which favor closure. I believe we have to embrace less re-assuring, more febrile ideas of living together, those stimulations of differences, both visual and social, which produce openness.’

Winterworkshop ‘Designing the Open Neighbourhood’

De Academie trapt vanavond Bouwen aan de Buurt af met de vierdaagse Winterworkshop ‘Designing the Open Neigbourhood’ waarin we buurten van de Afrikaanderwijk verbinden. Architectuur- en stedenbouwstudenten gaan zelf de buurt in en de vier van de vijf ontwerpprincipes genoemd in het interview testen op de Afrikaanderwijk.

De opgaven zijn in nauw overleg met Stadsontwikkeling Rotterdam geformuleerd. Met de resultaten van de winterworkshop leveren we een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de Afrikaanderwijk.

Publieke eindpresentatie zondag 28 januari 2018

Zondag 28 januari presenteren de 16 groepen vanaf 11.00 uur de resultaten van de winterworkshop in de werklocatie LCC ’t Klooster, Afrikaanderplein 7.
Je bent van harte uitgenodigd om deze publieke presentatie bij te wonen!

Bouwen aan de Buurt [BadB]

Bouwen aan de Buurt is het tweejarige ontwerp- en onderzoeksproject van de Rotterdamse Academie van Bouwkunst en richt zich op het in kaart brengen van de maatschappelijke krachten die vorm geven aan de buurt als kleinste ruimtelijke ontwerpkorrel waar het ‘samenleven’ plaatsvindt.

De Academie wil hiermee de slagkracht van het architectonische en stedenbouwkundige ontwerpinstrumentarium onderzoeken om daarmee een inclusieve vorm van het hedendaagse samenleven mogelijk te maken. De zoektocht naar aantrekkelijke en leefbare buurten is universeel en tevens ook een zeer actuele Rotterdamse opgave.

Samenwerking
Voor deze odyssee slaat de Academie onder andere de handen ineen met de Veldacademie, AIR en de Rotterdamse fotograaf Frank Hanswijk.

[1] E. Station, ‘Life in practice’, The University of Chicago Magazine, Nov-Dec/11
https://mag.uchicago.edu/law-policy-society/life-practice#.TrnwTmYxM30.email